Onlangs deed de onderwijsorganisatie Verus onderzoek naar ‘prestatiefascinatie’. Sjotje uit Meerle was destijds ook gefascineerd door prestatie. Bij ons thuis gingen ze soms bij hem buurten. Pa kende hem van de pannenfabriek. “Den hoeveulste van de klas zedde gij”, vroeg Sjotje altijd als we bij hem op bezoek waren. We moesten hem elke keer het antwoord schuldig blijven, want bij ons in de klas deden ze niet aan zulke competities. Maar Sjotje bleef het elke keer maar weer vragen. Waarschijnlijk om er achteraan te kunnen zeggen. “Den dieën van òòs zit al bij de irste tien!”

Door Berry van Oers

Honderdelf

Ook Adje was gefascineerd door prestatie. Hij kon er ’s nachts niet van slapen. “Ik ben bekaast den beste van de klas”, zei Adje. Hij wilde steeds beter worden in optellen en aftrekken, maar tevens in delen en vermenigvuldigen. Ook Kiske kon er wat van. Hij leerde alle tafels van buiten. Als je vroeg hoeveel drie maal zevenendertig is, riep hij binnen één seconde: “Honderdelf!” Later kregen we een telmachientje en waren we voortaan net zo snel met rekenen als Adje en Kiske. Eigenlijk nog sneller.

Flip

“Ik kan veul beter rekenen dan gij”, zei Jantje. Hij was er de hele dag mee bezig en vergeleek zijn prestaties met die van ons. Zijn grote voorbeeld was 'Flip de Tovenaarsleerling'. “Ik hai vandaog een negeneneenhalf veur dictee”, zei Kiske. Hij had alweer een plakplaatje verdiend. Ook Sjaokske was er zo eentje die gefascineerd was door prestaties. “Dan krijde een goei baon”, zei hij. Binnenkort gaat hij met pensioen na een spannende carrière van ruim veertig jaar achter een bureau.

Haaislenters

De eisen waren hoog en de verwachtingen groot. Wat moeten Adje, Kiske, Jantje, Fraaske en Sjaokske zich goed gevoeld hebben tussen al die negens en tienen. Zij waren de winnaars. En wat moeten Koske, Pietje, Joske, Girtje en Tontje zich slecht gevoeld hebben tussen al die vieren en vijven. Zij waren de verliezers. Op den duur wende je aan onvoldoendes. We gingen de prestatiedruk te lijf door na school naar het Putven te fietsen of ‘haaislenters’ te vangen in het Teskesbos. Adje, Kiske, Jantje, Fraaske en Sjaokske niet, want die moesten ‘leren’. Bij slecht weer keken we naar ‘Rikkie en Slingertje’ of ‘Johan en de Alverman’. Daar konden nog geen honderd negens en tienen tegenop.

Becijferen

Wie een slecht punt had moest thuis zijn proefwerk laten ondertekenen, alsof het behalen van lage cijfers altijd een keuze is. Pa bekeek onze prestatie en zette zijn handtekening eronder. “De volgende keer beter”, zei hij. Pa vroeg nooit wat we toevoegden of presteerden. Hij deed niet aan becijferen. Hij gaf ons het gevoel dat het okay is zoals we zijn. Pa leerde ons wat vertrouwen is. Hij ging zelden naar ouderavonden. “As ik wul weten hoe het mee ‘m gaot, dan vraog ik het ‘m zelf wel”, zei pa.

Uitblinken

Met goed willen presteren is niks mis, zolang je er maar niet in doorslaat. Wij hadden gelukkig een meester op school die ons liet presteren zonder fascinatie. Daarom was de dagelijkse gang naar school geen ramp voor klasgenoten die grossierden in onvoldoendes. De meester liet iedereen uitblinken, ongeacht of je ondermaats scoorde bij rekenen en taal. Zo behielden we plezier in het leren. Pirke stal de show bij het voordragen. Koske kon goed fantaseren. Girtje zorgde voor sfeer in de klas. Pietje cijferde zichzelf weg voor Pirke, Koske en Girtje. Maar voor prestatiegefascineerden telde dat allemaal niet.

‘Den irste!’

Afijn, pa vroeg of we weer eens meegingen naar Sjotje in Meerle. Hopelijk zou hij deze keer niet vragen de hoeveelste van de klas we waren. Toen we arriveerden stond Sjotje al ‘mee den dieën van zullie’ voor het raam. En ja hoor. We waren nog maar net binnen of Sjotje vroeg: “Den hoeveulste van de klas zedde gij?” Deze keer gaf pa antwoord voor ons. “Den irste!”, zei hij.