Op zaterdag 1 februari is het de landelijke insectendag. ‘Bisjes’, zeggen ze in Chaam tegen insecten. Wij hadden ze ook, in allerlei soorten en maten. De beestjes zaten onder de stenen van de hofpad en achter het stucwerk van ons schuurtje, maar ook woonden ze in de kelder of verstopten zich in de schouw.

Door Berry van Oers

Voorruit

Vroeger waren er veel meer insecten. Als we in zomer met de auto over de snelweg reden zat de voorruit vol met beestjes, die we onderweg niet hadden kunnen ontwijken. Nu is dat niet meer zo. Volgens Toontje komt dat ook omdat er tegenwoordig veel meer auto’s op de weg zijn. “De bisjes klappen dan tegen de veurruit van d’n auto veur oew”, legde hij uit.

Oorwurmen

Girtje had Sjaokske wijsgemaakt dat er oorwurmen in zijn slaapkamer woonden. Sjaokske droeg daarom ’s nachts oorwarmers om te voorkomen dat de oorwurmen zijn oren binnenwandelden. Maar ‘zullie Sjan’ lachte hem uit. “Oorwurmen kruipen ommes niet in oew oor”, zei ze. Oma vertelde dat ze vroeger oorwurmen droogde en fijnmaalde als medicijn tegen oorpijn.

Mulders

Tussen ons en de buren stond een beukenhaag. Daar woonden in mei meikevers in. ‘Mulders’ noemen ze die meikevers in Chaam. Dat komt omdat over hun lijf een wit doorzichtig laagje zit wat lijkt op meel van de molenaar, of zoals ze in Chaam zeggen ‘de mulder’. Robke ving die mulders en deed dan een touwtje aan hun pootje en gooide ze in de lucht. Zijn vader stond erbij te lachen. “As ik laoter gròòt ben dan bein ik een touw aon oewen pòòt en staamp ik oe van het balkon”, zei dierenvriend Kiske. Maar bij Robke hadden ze geen balkon.

Beddezeikers

Bj ons onder de stenen van de hofpad woonden pissebedden. ‘Wilde verrekes’ zeiden ze daar in Chaam tegen. Maar ze knorden niet. Volgens tante Sjo hadden die beestjes niets met varkens te maken. Ze noemde die wilde varkens ‘beddezeikers’. “Die dejen ze vruuger bij oew in bed zodat ge ’s naachts nie in oew bed zeek”, legde ze uit. Mie had last van mieren. ‘Muurzeikers’, noemde ze die. Soms zag ze ze vliegen. “Om op ’n aander te gaon paoren”, zei Mie. ‘Mierenneuken’ noemde ze dat.

Perrewepsen

De staart van de knol van Jaoneke hadden ze ingekort zodat het paard niet met zijn staart in het getuig bleef haken. Maar nu kon het paard ook niet meer met zijn staart de wespen op zijn rug wegjagen. Jaoneke spoot daarom met een plantenverstuivertje wat appelazijn op de rug van de knol zodat de paardenwespen een statie verder vlogen. In Chaam noemden ze die paardenwespen ‘perrewepsen’. Niet te verwarren met bijen, die ze in Chaam ‘biejen’ noemen.

Blinde haozen

Wanneer we in de zomer over de Strijbeekse Heide naar opa in Galder stepten werden we soms gevolgd door blinddazen. Die konden gemeen steken. We stepten dan zo hard als we konden om te ontsnappen aan de dazen. In Chaam noemden ze die blinddazen ‘blinde haozen’. Ze leken helemaal niet op hazen. Maar dat doen varkenshaasjes ook niet.

Muggen

In de zomer hadden we last van muggen op de slaapkamer. Daarom had pa horren van fijn gaas gemaakt zodat we het zolderraam open konden laten zonder dat de muggen naar binnen vlogen. Gerrit uit ‘Baol’ had ook last van muggen. “Muggen op de slaopkaomer is erreg, mar nie muggen is nog veul erreger”, zei Gerrit. “Och zunne zot”, zei Mie dan.